Maria Prins (1934-2019)

Een korte biografie
door Diederik Tamse, juni 2020

Landsmeer, Waterland

Maria Prins, mijn moeder, werd in 1934 geboren aan de Landsmeerderdijk in Landsmeer, Waterland, als eerste kind in een kinderrijk gereformeerd gezin. Na haar zouden er maar liefst zeven broertjes en zusjes bijkomen. Toen Maria negen jaar oud was, hoefde ze niet meer 'moedertje' te spelen met poppen, want ze kon haar levensechte babyzusje zelf gaan vertroetelen, en dat deed ze graag. Ze hielp zo ook haar overbelaste moeder met de verzorging van de baby. Haar moeder zat destijds al niet te wachten op nog meer kinderen maar die zouden er wel komen, onder andere een jongenstweeling. Het laatste nakomertje, ook een zusje, kwam er pas toen Maria zelf al bijna haar eerste kind kreeg. Dat zusje werd dus een tante van haar eerste kind, maar was slechts anderhalf jaar ouder.
Het gezinnetje van Andries en Annie verhuisde destijds in de jaren dertig enkele keren binnen het dorp, eerst naar de zuidkant van de lange weg die het lintdorp doorsnijdt, het zogenaamde 'Zuideinde' - eigenlijk het gehucht Kadoelen, een verlengstuk van Landsmeer -, en daarna naar de noordkant, het 'Noordeinde'. Hier bleef het ook tijdens de oorlogsjaren wonen. De woning aan het Noordeinde was een soort witgepleisterd 'twee-onder-een-kaphuisje' dat al snel te klein werd vanwege de komst van meer kinderen. Het was ook extreem gehorig. Wanneer Maria in bed lag op haar slaapkamertje, gedeeld met zusjes, kon ze de buren elkaar in het echtelijke bed woordelijk welterusten horen zeggen. Dat deden ze elke avond op plechtige wijze met het noemen van voor- en achternaam, voorafgegaan door de wens 'welterusten'. Na de oorlog verhuisde het gezin nog eens binnen het dorp, nu naar de Stoombootweg.
Vader Andries en moeder Annie hadden hun eerste kind twee namen gegeven: Maria Wilhelmina, vernoemd naar haar grootmoeder. Ze kreeg als roepnaam 'Willy'. Toen ze volwassen was, zou Willy - die inmiddels allang 'Wil' genoemd werd - beseffen dat ze al heel lang een hekel aan haar voornaam had gehad. Ze besloot deze met terugwerking te vervangen door haar eerste voornaam. Daarna werd ze zo voor iedereen 'Maria'.


Foto's uit Maria's kindertijd en ook tienertijd laten een knap kind en knap meisje zien. Toch vertelde Maria later dat ze zich destijds al zorgen maakte over dingen van haar uiterlijk die haar niet bevielen, een vermeend wipneusje en een beginnend onderkinnetje. Ze had enkele vingeroefeningen bedacht om het wipneusje en het onderkinnetje zo veel mogelijk onder de duim te houden voordat het erger zou worden. Deze oefeningen kon ze mooi doen tijdens de les, op de lagere school, de School met de Bijbel.


Oorlogsjaren

De jaren op de lagere school vielen samen met de bezettingsjaren. Het gezin Prins kwam die oorlogsjaren vrij redelijk door, zij het zeker niet zorgeloos. In een dorp als Landsmeer was er wel net wat gemakkelijker aan voedsel te komen dan in de stadswijken in het nabij gelegen Amsterdam. Er zaten van oudsher eierboeren, kleine melkveehouders, kaashandelaars, vissers en tuiniers met ruime moestuintjes. Ook vader Andries was zo'n tuinier. Er schoot zelfs soms nog wat over om uit te delen aan de Amsterdammers die op de terugweg van hun barre voedseltocht in de hongerwinter langs kwamen lopen. Zij konden even bijkomen in het huisje van het gezin Prins en er toch iets te eten krijgen. Vader Andries, een tengere vrij kleine man met felle ogen, van beroep fabrieksarbeider en werkzaam in een fabriek in Amsterdam-Noord, verbouwde zelf wat aardappelen en hield kippen. Moeder Annie, kort van stuk en meer in de breedte gebouwd, was een hartelijke, goedlachse en eenvoudige maar vindingrijke huisvrouw. Ze breide sokken en truitjes en naaide in de bezettingstijd bloesjes uit de stof van een parachute van een verongelukte vliegenier. De zus van Maria, Gerda, vertelt: 'Op een gekregen vestje met mottengaatjes borduurde ze bloemetjes. Er was niemand die zo'n mooi vestje had. Eten deden we uit de tuin. Mijn moeder weckte potten vol met prachtige groenten. Ze was er trots op en liet graag de voorraad voor de winter zien.' Op de dag van de bevrijding maakte ze zelf een Canadese vlag en hing deze op het bruggetje ter verwelkoming van de bevrijders. De Canadezen zouden hier alleen niet langskomen. Er kwam wel een kar met moffenmeiden langs, ingesmeerd met teer. Maria wilde gaan kijken maar vader verbood het. Gerda: 'Vlak na de oorlog werd er veel geoordeeld. Wie fout was en wie niet, kwam dagelijks aan de orde. Moeder nam het op voor de meisjes die zwanger waren van de Canadese bevrijders. Maar ze nam het ook op voor de meisjes die op een kar werden gehesen vanwege omgang met de vijand. Kinderen van foute ouders werden ook door haar beschermd.'


Dubbele gevoelens

Maria hielp als oudste haar moeder met de verzorging van de kleintjes. Het was een taak die ze met toewijding deed: het zorgen voor kleine kinderen ging haar van nature goed af. Ze koos niet toevallig na de mulo voor de opleiding tot kleuterleidster, het was een natuurlijk vervolg op wat ze al deed. Ze vond het onder andere leuk om met kinderen te knutselen of te schilderen. Zelf maakte ze ook haar eerste werkjes. Voor de creatieve vakken kreeg ze op de opleiding altijd een goed cijfer.


Maria zorgde niet alleen voor de nakomertjes in het gezin. Ze had in de periode na de oorlog ook langdurig voor haar moeder gezorgd toen ze ziek was. Ze verwisselde dagelijks haar verbanden en verzorgde haar nauwgezet volgens de aanwijzingen die de dorpsdokter had gegeven (die dokter was de legendarische Joop Odinot die in de oorlogstijd onderduikers verborg). Ze moest hiervoor te vaak van school verzuimen, waardoor ze uiteindelijk, zonder haar schuld, een jaar moest overdoen. Ze dreigde hierdoor het contact te verliezen met haar boezemvriendinnen die wel overgingen. Toch bleven de vriendschappen in stand.
Aan de ene kant zou Maria later met heimwee terugkijken op de gelukkige kant van haar kindertijd. Hiermee bedoelde ze het opgroeien in Landsmeer en het contact met de natuur van Waterland, die zij zo zou missen toen ze later in de stad woonde: de slootjes met kikkerdril en kroos, de bruggetjes en de weilanden met bijzondere weidevogels die in dat gebied het voorjaar een heel eigen klankkleur geven, maar ook de vriendschappen met haar boezemvriendinnen en de herinneringen aan een bepaald soort dorpse gemoedelijkheid en gereformeerde degelijkheid die volgens haar niet in een stad en misschien wel nergens anders te vinden zouden zijn. Ze zou hier later in haar leven nog vaak nostalgisch op terugkijken.

Aan de andere kant was ze zich ervan bewust hoe haar kindertijd haar ook negatief had getekend. Vader handhaafde als hoofd van het gezin de tucht soms letterlijk met harde hand, en hij deed dat soms onvoorspelbaar of onbeheerst. Ook zijn godsdienstbeleving was van een bovengemiddelde zwaarte die dagelijks drukte op de zorgeloze kindervrolijkheid. Dit zorgde voor een onveilige sfeer.

Maria deed later toch ook haar best de betere herinneringen aan haar vader naar boven te halen: de ontspannen momenten met haar vader tijdens een roeitochtje of het werken in de tuin, de op zijn manier zorgzame wijze waarop hij zijn gezin door de oorlogsjaren loodste.


Huwelijk

Toen Maria leerkracht in opleiding was, ontmoette ze haar toekomstige partner Ton (Antoon) op een liefdadigheidsbazaar in de hervormde kerk in Nieuwendam, georganiseerd door de basisschool waar ze stagiair was. Er volgde een langdurige verlovingstijd van maar liefst vier, vijf jaar. De aanstekelijke opgewektheid van haar verloofde, die zich voor haar uitsloofde tot en met, kwam voor Maria op het goede moment, omdat ze in die periode tobde met zwaarmoedigheid. Tons vrolijkheid en geestigheid werd ook verwelkomd door Maria's zussen en broers, die blij waren met zijn komst in hun zwaar-gereformeerde milieu. Ton deed tevens zijn best in de smaak te vallen in zijn schoonfamilie door zich serieus te gaan verdiepen in de Bijbel en vervolgens gereformeerd te worden, wel in een lichtere versie dan die van zijn schoonvader.


Maria en Ton trouwden in Landsmeer en vestigden zich na hun huwelijk in Medemblik. Toen haar eigen eerste kind op komst was (dat was ik), zegde Maria - zoals het toen hoorde - haar baan als leerkracht op om zich voltijds aan het moederschap te wijden. In de jaren 50 werd die stap van een zwangere vrouw in overheidsdienst zonder meer verwacht. Een jaar later kwam het tweede kind (Anne-Marie). Daarna duurde het enkele jaren voordat het derde kind kwam (Jorien) in een bovenhuis in Zaandam.
Maria voelde zich gezegend met haar kinderen. Voor elk van de kinderen hield ze van dag tot dag een dagboek bij over hun ontwikkeling als baby. De doorkomsten van tandjes en andere bijzonderheden werden daarin genoteerd. Toen de kinderen kleuters waren, plakte ze de werkjes en tekeningen in plakboeken, voor later. Ze vond het belangrijk de creativiteit te stimuleren en zou dat haar leven blijven doen. Zondags ging Maria met haar gezinnetje naar de kerk en dat gezin hield zich aan de zondagsregels, dat wil zeggen: een wandelingetje maken na de kerkgang, dat kon nog wel, maar een ijsje kopen niet. Zo ging ons gezin steeds meer lijken op een modelgezin.
Er was nog één droomwens van Maria niet vervuld, namelijk terug te keren naar Landsmeer, het geliefde dorp waar ze zelf geboren en getogen was. Op een dag in het voorjaar toen zij en mijn vader daar rondreden, viel hun oog op een huis aan de Stoombootweg, omgeven door slootjes, aan de voorkant voorzien van een bruggetje en prunusbomen die net in bloei stonden, toen ze daar het bordje 'te koop' zag staan. Aan de achterkant van het huis lag een paradijselijk speeloord te wachten voor de kinderen, een speelschuurtje en een tuin van 90 meter lengte, met alle denkbare fruitbomen en bessenstruiken, aan drie zijden omgeven door kroosrijke sloten en een greppel aan de kant van de kippenschuur van de buurman, waar honderden kippen op willekeurige momenten massaal begonnen te kakelen. Dit is zonder twijfel de inspiratiebron geweest voor de vele kippen die ze later zou maken. Maria, Ton en de drie kinderen namen er hun intrek, het begin van een gelukkige tijd, althans zeker voor de kinderen. Het tweede tijdperk Landsmeer zou echter maar enkele jaren duren.


Scheiding

Intussen waren er flinke barsten ontstaan in Maria's huwelijk. Haar echtgenoot, mijn vader, voelde kennelijk de behoefte te ontsnappen aan de benauwenis van het huwelijk dat ingekaderd was in de gereformeerde gemeenschap. Maria voelde dat Ton zich van haar vervreemdde. Er ontstonden huwelijksperikelen waarbij onze vader het gezin enkele maanden verliet. Hij kwam nog wel terug, maar die terugkomst zou tijdelijk zijn. 

Niet lang daarna, eind jaren 60, verhuisden Maria en Ton met de drie kinderen naar een bovenhuis in Utrecht, deels vanwege een nieuwe baan van Ton, deels vanwege de noodzaak een nieuw begin te maken. Maar de barsten in het huwelijk werden al snel scherven. Het had even geleken alsof ze nog gelijmd konden worden, maar niet lang daarna gingen Maria (die toen nog steeds Wil heette) en Ton toch uit elkaar. Het kwam tot een echtscheidingsrechtszaak, zoals destijds vaak gebeurde. De wet die zou regelen dat echtelieden uit elkaar mochten gaan zonder de schuldvraag te stellen, kwam er niet zo lang daarna, in 1971. Ze ervoer de rechtszaak en het zich daar moeten verantwoorden tegenover de geslepen advocaat van haar ex als krenkend.
Maria moest nu als alleenstaande moeder met drie kinderen nieuwe wegen inslaan. Ze was al bezig met een opleiding tot beeldend kunstenaar op de kunstacademie in Utrecht, destijds 'Artibus' geheten, en begon aan een nieuwe carrière. Zo ging ze doen wat ze het liefste deed en tegelijk, naar zij hoopte, daarmee iets bijverdienen.


Spiritueler en moderner

Op levensbeschouwelijk gebied veranderde ze ook. Ze was zich intussen vervreemd gaan voelen van de gereformeerde kerk. Het Bijbelverhaal over het begin van de erfzonde, waarvan de vrouw symbolisch de schuld krijgt, zat haar om te beginnen al dwars. Ze zou haar visie op het thema van de vrucht van de verboden boom der kennis meer dan eens in schilderijen in haar versie van het verhaal uitbeelden.

Maria begon aan een jarenlange spirituele zoektocht en verdiepte zich allereerst in de religieuze stroming van de theosofie, de leer van Helena Blavatsky (19e eeuw), schrijver van 'Isis ontsluierd', welk boek natuurlijk in haar boekenkast stond. Blavatsky was de grondlegger van een nieuwe wijsheidsleer gebaseerd op oude religies zoals het boeddhisme, hindoeïsme en andere oer-religies. Later interesseerde Maria zich ook voor antroposofie, de leer van Rudolf Steiner, en werd ze lid van het Rozekruizersgenootschap. Ze verdiepte zich in astrologie, tarotkaarten en de I-tsjing die ze serieus nam als bronnen om grip te krijgen op de dingen die stonden te gebeuren in haar leven. Woorden als 'reïncarnatie, aura, astraal lichaam, nirwana' werden thuis gangbare begrippen. Wijze raad over hoe te leven kwam ook uit de boeken van Mellie Uyldert, een enigszins omstreden astrologe. Een tijd lang at haar gezin thuis 'macro-biotisch' voedsel, maar dat hing de kinderen al snel de keel uit.

De lange spirituele zoektocht leidde niet tot dezelfde soort stelligheid die haar vader had, of beter gezegd, haar stelligheid was vriendelijker en veranderlijk. Aan het eind van haar leven maakte ze zelfs de indruk agnost te zijn.
Een andere ontwikkeling was dat Maria hip en modern werd, al zou in haar latere leven de conventionele kant weer de overhand krijgen. Haar muzikale horizon werd breder: ze ging zich interesseren voor hippe popmuziek, zoals de musical Hair, voor jazz-zangeressen als Nina Simone, voor popgroepen als Crosby Stills Nash en Young, Gilbert O'Sullivan, ja zelfs de ruige gitaarmuziek van Jimmy Hendrix vond ze op zijn tijd goed aan te horen. Natuurlijk bleef ze ook houden van klassieke muziek: Bach, Vivaldi, Chopin.
De tijdgeest van de jaren 70 uitte zich ook in haar niet zo stabiele liefdesleven. Er kwamen verschillende mannen in haar leven. Met Fred ondernam ze een kunst- en natuurreis dwars door de Verenigde Staten, met Léon ging ze naar musea in Athene en Parijs, met Rens naar Bergen aan Zee (en de kinderen mochten mee) en met Theo de Lange, een kapitein in de koopvaardij en schilder van zeegezichten, ging ze naar vele idyllische plekken in eigen land - die alleen hij kende - en daarbuiten. Hij nam haar ook een keer mee op zijn koopvaardijschip, varend van Rotterdam naar Hamburg, een avontuur dat wat haar betreft eenmalig was, want het type van een zeemansvrouw was ze nu ook weer niet. 


Theo was misschien wel de man met wie ze het verst kwam in haar gevoelens, na haar echtgenoot Ton, zo gaf ze desgevraagd eens toe. Mannen bleken echter geen blijvers in haar leven te zijn. Het leek daardoor wel eens alsof mannen een bijzaak waren geworden. Het was dan ook verrassend wanneer ze te kennen gaf dat ze uiteindelijk van mannen een hogere dunk had dan van vrouwen. Dat wil wat zeggen. Eigenzinnigheid was Maria niet vreemd. Ze kon iedereen steeds weer verrassen met haar standpunten over mensen en de mensheid.

'Lyrisch abstract'

Net als voor zo veel andere kunstenaars was het voor haar moeilijk om met kunst een geregeld inkomen te verdienen. Toch begon ze na de kunstacademie aan de lange weg van het kunstenaarschap. Ze volgde lessen bij Rien Goenée (ruimtelijke vorming), Vincent Hein, Jan van Luijn (beelden), Fred Koot (grafiek) en bij de heer Kocken (glas). Ze probeerde haar kunst op exposities bekendheid te geven. Zo exposeerde ze o.a. bij kunsthandel Wagenaar (Achter Sint Pieter, Utrecht), het stadhuis van Zaltbommel, het stadhuis van Schoonhoven, het Amstelpark in Amsterdam, Galerie West-Betuwe in Culemborg, Slot Zeist en talloze galleries, zoals 'Kunst en Ambacht' in Bilthoven, galerie Gigi in Bergen op Zoom, Studio Falijn in Rosmalen, de VARA-studio in Hilversum en de showroom van LeoLux. Een enkele keer in het buitenland: Basel, Willemstad op Curaçao. Dat betekende elke keer weer veel geregel, het vervoer van de werken heen en terug en als ze geluk had nog iets verdienen wat in ieder geval de kosten dekte.


Maria kreeg enkele eervolle opdrachten: het beschilderen van de schutting op het Vredenburg met een eigen ontwerp tijdens de bouw van het muziekcentrum. Ook toen het stadhuis in Utrecht werd gerenoveerd werd de buitenkant tijdelijk voorzien van de door haar bedachte vormen en kleuren. Voor de Johanneskerk in Wijk bij Duurstede maakte ze een wandkleed met een eigen visie op het thema 'crucifix'. Ze noemde het wandkleed 'Het Verbond'. In het wandkleed verwerkte ze een email, een originele vondst. Het werk hangt er overigens nu niet meer. Het heeft moeten plaatsmaken voor een nieuw orgel. Ook waren de kleuren van het kleed door de jarenlange inwerking van het licht flets geworden. In een andere kerk, de Tuindorpkerk in Utrecht, is een ontwerp van haar verwerkt in enkele grote panelen die daar nog steeds staan.


Maria verkocht schilderijen. Haar werk kwam te hangen in vergaderzalen en bij mensen thuis. Zoals veel kunstenaars verkocht ze ook werk via de B.K.R., de beeldend-kunstenaarsregeling die kunstenaars moest helpen aan bestaanszekerheid. Daarnaast gaf ze thuis les.
Ze maakte vooral schilderijen, maar experimenteerde ook met heel andere technieken, zoals etsen en email en wandkleden en zelfs later keramiek. Ze hield ervan technieken te combineren: glas met email, email met textiel, etsplaten met vetkrijt en ecoline. Ze maakte een fraai aquarel met gestileerde vormen van de natuur en een zonnerad, grafisch verbeeld. In dit grafische aquarel is het boeddhistische symbool van het achtvoudige pad te herkennen omgeven door gestileerde natuurlijke vormen.

1981
1981


De kunst van Maria Prins werd meestal samengevat als 'lyrisch-abstract' of 'abstracte landschappen', expressie van haar gevoel over wat zij beleefde als essentieel in het leven van haarzelf of anderen. De meeste kunst van Maria Prins is inderdaad overwegend abstract maar vaak zijn er wel religieuze symbolen herkenbaar of alledaagsere vormen als 'huizen, bomen, bloemen, bladeren, zon'. En soms blijkt ook uit de titel dat die associaties kloppen, bijvoorbeeld wanneer de titel van het werk 'Bloemen' is en er overduidelijk bloemen te zien zijn. Er zijn werken waar de voorstelling gemakkelijk herkenbaar is en er zijn werken waar de voorstelling even abstract is als de titel, waarbij er niets herkenbaar is. Een voorbeeld is het schilderij 'Geheimen'. De titel beïnvloedt je waarneming en zo denk je inderdaad 'geheimen' te zien maar dan heel abstract uitgebeeld, want geheimen kunnen normaal gesproken niet afgebeeld worden.


Verder zijn er werken waar die figuratieve inslag totaal achterwege bleef. Dat zijn vaak wat heftiger geschilderde werken in felle kleuren die een wat ruigere indruk maken. Het schilderij dat opgesteld stond in de zaal op Maria's uitvaart heeft de eenvoudige titel 'White in black' maar wekte bij ons kinderen de associatie op van de onvoorstelbare overgang van leven naar de dood.

Maria Prins duidde haar werk zelf aan als 'lyrisch abstract'. Met het woord 'lyrisch' bedoelde zij dat haar persoonlijke gevoelens uitte in abstracte vormen.


Maria Pia

Rond de eeuwwisseling verhuisde ze van de Pieter Nieuwlandstraat naar een seniorenappartementencomplex in Tuindorp, met de welluidende en chique straatnaam Burgemeester van der Voort van Zijplaan. Dat appartementencomplex heet Maria Pia: het was voorheen een rooms-katholiek verzorgingstehuis, opgericht door de Zusters van de Heilige Maria Magdalena Postel uit Vleuten. Daar ging ze nog lange tijd door met de productie van kunst. Ze ging zich bekwamen in klei en keramiek en volgde ook daarvoor cursussen. Ze maakte graag grappige gouaches over haar eigen leven en andere belevenissen en stuurde zelfgemaakte kerstkaarten naar kennissen en familie. Ze verveelde zich naar eigen zeggen nooit, hoewel ze alleen leefde en dus grotendeels zelf voor haar eigen prikkels moest zorgen. Ze sloot echter in die periode ook bijzondere vriendschappen, bijvoorbeeld met de studenten Catharina en Marloes die als huishoudelijke hulp haar leven waren binnengekomen, of met een buurjongetje van de overkant (Stan) voor wie ze een soort oppas-oma werd en later vertrouwenspersoon en zelfbenoemd mede-opvoeder. Zij ging met hem kleien en schilderen. Dat contact werd bijzonder. 

Ze onderhield ook nog steeds het contact met haar oude Landsmeerse vriendinnen, zij het steeds sporadischer. Sommigen van hen overleden. En natuurlijk had zij het belangrijke contact met haar drie kinderen en haar kleinkind niet te vergeten. Ook de contacten met de eigen kinderen en relatiepartners beleefden hoogte- en dieptepunten, bijvoorbeeld alleen al wanneer moederdag vergeten was, maar haar moederliefde was ten diepste altijd constant. 

Maria haalde op haar oude dag eerder meer dan minder herinneringen op aan de Landsmeerse tijd. Het was soms te merken dat haar gevoel daarover dubbel was. Terugdenken aan de afloop van haar huwelijk, haar eerste echtgenoot, deed ze soms alsof er op dat moment een traumatische herinnering werd opgehaald. Terugdenken aan haar jeugd zorgde eveneens voor een dubbel gevoel, zoals hierboven uitgelegd. Zij besefte maar al te goed dat dit aspect van haar jeugd sporen bij haar had nagelaten waarmee ze de rest van haar leven had moeten worstelen. Toch bleven er vooral goede herinneringen aan het dorp in Waterland. De wens om weer in het dorp te gaan wonen op haar oude dag werd een vaak herhaalde wens, soms bijna een obsessie, maar op het moment dat een verhuizing inderdaad praktisch mogelijk zou zijn, deinsde ze (begrijpelijk) toch voor die stap terug op haar oude dag.

Maria's leven, mijn moeders leven, is, denk ik, samen te vatten als een zoektocht op meer gebieden: spiritueel, persoonlijk en professioneel. De spirituele zoektocht, die zich uitstrekt over tientallen jaren, lijkt toch uiteindelijk te zijn uitgelopen op een agnostische levensbeschouwing, zo bleek uit gesprekken met haar in haar laatste levensfase over 'geloof' en 'hiernamaals', waarover zij geen stellige uitspraak meer kon of wilde doen. De zoektocht naar wie zij zelf was, leek vaak op een tweestrijd tussen haar conventionele en onconventionele kant, een tweestrijd die onbeslist eindigde: ze kon enerzijds heel ruimdenkend zijn maar anderzijds ook strikt in haar opvattingen en op onverwachte momenten bleek ze nog gehecht te zijn aan gereformeerde waarden. Ze bleef ook zoeken naar een definitieve analyse van haar eigen verleden: welke dingen hadden haar gevormd en beschadigd, en hoe moest ze die nu een plek geven. Hier besteedde ze veel tijd aan. Ten slotte is haar kunstenaarschap het derde gebied waarop zij gedurende haar leven een zoektocht heeft ondernomen. Het leverde uiteindelijk een veelzijdige nalatenschap op, werk met een veranderende stijl en veranderende technieken, maar toch herkenbaar, dat aan de beschouwer de vrijheid laat een eigen interpretatie te hebben van wat ze er bewust of onbewust ingelegd heeft. Ze hield er zelf niet zo van haar eigen werk uit te leggen. 

juli 2019
juli 2019